De fiscus beschouwt het terugbetalen van thuis verbruikte elektriciteit voor het opladen van een bedrijfswagen onder enkele specifieke voorwaarden niet als een extra belastbaar voordeel. Er waren echter nog enkele onduidelijkheden die intussen weggewerkt. Al blijft één kwestie nog enigszins onduidelijk.
Wanneer de werkgever de elektriciteit die een werknemer betaald heeft voor het opladen van zijn bedrijfswagen aan hem of haar terugbetaalt wordt dit door de belastingen niet beschouwd als een bijkomend VAA, op voorwaarde dat het oplaadpunt door de werkgever ter beschikking wordt gesteld samen met de bedrijfswagen, dat de werkelijke elektriciteitskosten worden terugbetaald, dat de laadpaal intelligent is en dat het ter beschikking stellen van de laadpaal en het principe van de terugbetaling van de laadkosten in de car policy zijn opgenomen.
Tot zover wat al veel langer bekend was.
Maar hoe zit het dan als de partner van een werknemer al een laadpunt heeft via diens werkgever, of als de werknemer zelf al over een laadpunt beschikt via een vorige werkgever? En wat als de werknemer zelf een laadpunt wil installeren? En hoe kunnen de werkelijke energiekosten best bewezen worden?
Op enkele van die vragen werd al eerder een antwoord gegeven. Zo werd eind 2022 al bevestigd dat het laadpunt niet noodzakelijk samen met de bedrijfswagen ter beschikking moest worden gesteld, maar dat het volstond dat een werkgever een laadpunt voorzag. Dit betekent dus dat het niet noodzakelijk de werkgever van de ene partner moet zijn die de laadoplossing voorziet, als de werkgever van de andere partner al in zo’n laadoplossing voorzag. Tegelijk werd ook bevestigd dat voor het rapporteren van het aantal kWh aan verbruikte stroom alle vormen van verifieerbare communicatie kunnen worden gebruikt, en dat dat niet noodzakelijk via een zogenaamde intelligente laadpaal moet zijn. De overige regels bleven onverminderd gelden.
Extra antwoorden
Aanvullend werd nog een antwoord verwacht op de vraag wat er moest gebeuren als de werknemer een laadpunt had dat door een vorige werkgever ter beschikking was gesteld? Ook de vraag met betrekking tot wat een werknemer dan moest doen als hij zelf een laadpaal wilde installeren (en dus niet via de werkgever wilde gaan) en de vraag over de manier waarop de werkelijke energiekosten dan moeten worden opgevolgd bleven open.
Minister van Financiën Vincent Van Peteghem beantwoordde de eerste twee van deze vragen op 29 november vorig jaar en bevestigde daarbij dat de werknemer ook de laadpaal van zijn vorige werkgever of zijn zelf bekostigde laadpaal mag gebruiken om de bedrijfswagen thuis op te laden, maar herhaalde dat het daarbij noodzakelijk is dat het elektriciteitsverbruik voor het thuis opladen op een verifieerbare manier kan worden vastgesteld en moet plaatsvinden op basis van de werkelijke kostprijs.
Maar wat is de werkelijke kostprijs?
Die laatste kwestie, over de manier waarop de werknemer zijn werkelijke energiekost dan moet aantonen, afhankelijk van het al dan niet onderhevig zijn aan het Vlaamse capaciteitstarief, het al dan niet beschikken over zonnepanelen, het werken met een vast of variabel elektriciteitstarief enzoverder, kreeg geen definitief antwoord. Daardoor ontbreekt het op dit vlak dus nog enigszins aan rechtszekerheid.
In de praktijk wordt voor het bepalen van de elektriciteitskost per kWh namelijk veelal gebruik gemaakt van de op regelmatige basis gepubliceerde CREG- of VREG-tarieven. Ondanks het feit dat de fiscus zich tot op heden nooit heeft verzet tegen het gebruik van die gemiddelde tarieven als ernstige norm is het toegelaten zijn van deze werkwijze nog niet officieel bevestigd door de minister.
In de realiteit bestaan er bij heel wat bedrijven hoe dan ook nogal wat problemen op praktisch en administratief vlak om in plaats van met de CREG- of VREG-tarieven – zoals nu meestal gebeurt – met het effectieve elektriciteitstarief van de werknemer te werken. Het is niet alleen een helse klus om deze gegevens telkens te verkrijgen en aan te passen, maar er is ook een probleem met de bescherming van de privacy van de werknemer. In zo’n geval zouden de werkgever of derden waarmee hij samenwerkt bij niet gesplitste facturen dan toegang moeten krijgen tot de individuele factuur van iedere werknemer. Hiervoor zouden in principe alle carpolicies moeten aangepast of bijgewerkt worden, wat vanzelfsprekend erg moeilijk is.